Vandaag zijn we vroeg op pad. Terwijl de vogels een mooi fluitconcert geven, sta ik al onder de warme douche om naar het ziekenhuis te gaan. Meestal plan ik mijn afspraken wat later in de ochtend, het lijf werkt dan iets beter mee. Maar omdat Thijs vandaag meegaat, is een vroege afspraak prettiger te combineren met zijn werkafspraken.
Na een ritje van een half uur parkeer ik de auto praktisch voor de ingang van het ziekenhuis. Vroeg zijn heeft zijn voordelen want de mindervalide parkeerplaatsen zijn op dit tijdstip nog voor het uitkiezen.
Terwijl ik de auto uitzet, stappen een oudere vrouw en man uit de auto naast ons. De man kijkt boos richting onze auto. Terwijl ik mijn spullen pak, zie ik de man en vrouw met elkaar discussiëren. De vrouw loopt naar de ingang van het ziekenhuis. De man gaat met zijn armen over elkaar naast onze auto staan. Zijn blik staat op onweer.
Ik voel me ongemakkelijk. Ik denk namelijk te weten wat er gaat komen.
Al jaren word ik te pas en te onpas aangesproken op het feit dat ik mijn auto op een mindervalide parkeerplaats parkeer; ‘of ik weet wat de boete kost’, ‘of ik weet dat ik de plek van andere mensen die het wel nodig hebben inpik’, ‘dat ik niet met de kaart van mijn oma mag parkeren’, of onbeschaamd een dwingende vraag krijg wat ik mankeer.
Met sclerodermie, als je het niet weet, zie je niet meer dan een vrouw die niet voldoet aan het beeld, het beeld dat mensen hebben van de gebruiker van zo’n parkeerplaats met blauw bord. Ik probeer het te begrijpen, maar vandaag is het vroeg en ik heb er geen zin in.
Thijs kijkt me aan en spreekt me bemoedigend toe ‘geen zorgen, ik los het op’! Het zweet breekt me uit; hij lost het op? Gaat hij de discussie aan? Wordt hij boos? Wat is hij van plan?
Ik krijg een knipoog als hij uitstapt, hij begroet de meneer vriendelijk en pakt achter uit de auto mijn krukken die ik vandaag ga afgeven bij een vriend die eerder een sportongevalletje heeft gehad.
Thijs knikt naar de man en loopt hem voorbij op krukken naar de ingang. De man kijkt mij wat ongemakkelijk aan, groet mij vriendelijk en loopt achter Thijs aan richting zijn vrouw die met wat onvriendelijke blik op haar man wacht.
Met een grote glimlach lopen wij achter het stel het ziekenhuis in.