Als kind vroeg ik vaak aan mijn vader; ‘Kan je me helpen?’. Mijn vader gaf me uitleg over economie, hij verwijderde grote harige spinnen, plakte mijn fietsband en toen ik wat groter werd, repareerde hij mijn motor. Toen ik op mijzelf ging wonen, hielp hij om mijn droomhuis te bouwen. Een paar maanden later werd bij mij reuma vastgesteld.
In mijn nieuwe huisje leerde ik leven met de grilligheid van reuma. De ene dag kon ik door de pijn nauwelijks de knoop van mijn broek dichtdoen terwijl ik de volgende dag in mijn strakke motorpak lekker een blokje omging. De mensen in mijn omgeving begrepen dat niet en ze vroegen zich bezorgd af of ik niet over mijn grenzen heen ging. Spontaan begonnen ze me te helpen; met stofzuigen, de was opvouwen, boodschappen dragen, me in mijn jas helpen. Ondanks alle goede bedoelingen ergerde ik me aan die ongevraagde hulp. Eerlijk gezegd werd ik er recalcitrant van. Ik nam het motto van Purk over; ’Ikke zellef doen’.
Dus zorgde ik ervoor dat mijn huis tiptop in orde was, dan gingen ze tenminste niet stofzuigen. Op weg naar huis deed ik boodschappen en bracht ze direct mee naar binnen. Daarmee voorkwam ik dat mijn vriend besloot om de spullen voor me uit de auto te pakken. Al met al creëerde ik een onhoudbare situatie.
Door mijn gedrag bevestigde ik de aanname van mijn omgeving dat ik over mijn grenzen heen ging.
Het besef begon tot me door te dringen dat ik de juiste hulp op het juiste moment nodig had. Maar hoe ging ik dat regelen? Vooraf was niet te voorspellen wat ik die dag wel of niet kon doen. De oplossing was simpel. Met de mensen om mij heen sprak ik af dat ze mij vroegen; ’Zal ik je helpen?’ en ze vertrouwden erop dat ik hen als het nodig was vroeg; ‘Kan je me helpen?’.